Les deux orgues
ORGEL | ORGUE VAN BEVER Frères – Amiens et Bruxelles - 1910
Grand-Orgue: Bourdon 16' |
Positif: Quintaton 16'
|
Récit: Bourdon 16' |
Pédale: Contre Basse 16'
|
Tirasse: G.O., Pos., Réc. |
G.O. 56 notes (do - sol 5) Récit expressif 56 notes (do - sol 5) Positif expressif 56 notes (do - sol 5) Pédale 30 notes ( do - fa 3) G.O. Cornet V ( do 3 - sol 5) Récit expressif Voix Céleste (do 2 - sol 5) Carillon II (do 3 - sol 5) Positif expressif Unda Maris ( do 2 - sol 5) - Pédale Soubasse 16’ = reprise du Bourdon 16’ du GO Violoncelle 8 = reprise de la gambe 8’ du GO 2500 tuyaux. |
HISTORIQUE 1910 Construction : atelier Frères Van Bever ( Laeken)
The "VAN BEVER" Organ is one of 13 instruments built by the brothers Adrien and Salomon Van Bever in the city of Brussels. Originally from Laken, they were very influential organ builders at the end of the 19th century and the beginning of the 20th. They were inspired and taught by A. Cavaillé-Coll and H. Loret. The theory and design of the Belgian romantic organ owes much to their work. The organ of the Dominican church in Brussels is the largest original and most elaborate of all the organs built by the Van Bever brothers in Belgium. It lends itself admirably to concert performance. Besides some register alterations in 1956/7 which were restored to the original setting in 2014/5, the organ has retained its original condition.
(2 ième page ) Les FRERES VAN BEVER et l’orgue des Dominicains à Bruxelles : voir … DE GEBROEDERS VAN BEVER en het orgel van de Dominicanen in Brussel Geschiedenis Op vraag van Les Pères Dominicains te Bruxelles bouwden de gebroeders Van Bever Frères in 1909-1910 een drieklaviersorgel met zelfstandig pedaal. Van Bever was gevestigd te Laken en opereerde zeer veel in de Brusselse regio. In 1910 beheerst Salomon Van Bever het vak volkomen en staat hij aan de top van zijn realisaties. In hun klooster te La Sarte (Huy) hadden de Dominicanen reeds een bescheidener Van Bever orgel, wat hen met de firma vertrouwd had gemaakt. Het orgel werd gebouwd in een welvarende periode. Sinds de bouw van de kerk in 1905 werden de liturgische diensten opgeluisterd door een koor en tot in 1910 begeleid op een harmonium. Voor de ruime kerk en gezien de grote toeloop van gelovigen, kon dit instrument niet meer volstaan. Met het oog op een fondsenwerving voor de bouw van een orgel werd een orgelcomité opgericht onder het voorzitterschap van Mme. la Princesse E. de Ligne en onder de hoge bescherming van Prinses Elisabeth van België. Alphonse Mailly, eerste organist van de Koning en professor aan het Koninklijk conservatorium te Brussel trad op als adviseur bij het ontwerp. Mailly was destijds als adviseur bij tal van orgelbouwprojecten betrokken. Edgard Tinel, directeur van het K.C. keurde het ontwerp goed. Het orgel werd voltooid in het voorjaar van 1910 en ingespeeld op 11 mei 1910 door Alphonse Mailly. Karakter en stijl Het orgel van de Dominicanen te Brussel is het belangrijkste en het grootste van de originele orgels die de orgelbouwers Van Bever in België realiseerden. In de periode tussen het begin van het eigen atelier - in 1880 - en 1916, het jaar waarin Salomon Van Bever overleed, bouwden de gebroeders 81 nieuwe orgels, hoofdzakelijk in Midden- en Zuid-België en in Noord-Frankrijk. Het overgrote deel hun instrumenten zijn één- of tweemanualig. Er werden slechts vier orgels gebouwd met drie klavieren. Het orgel van de Dominicanenkerk te Brussel werd gedeeltelijk gebouwd volgens een plan dat was opgemaakt voor het orgel van de kerk St. Sauveur in Lille (FR), voltooid in 1903. Het plan van de speeltafel vermeldt: ‘Dominicains - Courtrai - Lille’. ”Gedeeltelijk”, omdat in Lille het orgel is opgesteld in één frontale façade, terwijl het instrument in Brussel in twee gescheiden orgelkassen is ondergebracht. Het plan - of minstens een gedeelte van de plannen - voor de orgels van Lille en Brussel zou nadien de basis vormen voor het orgel van de Ongeschoeide Karmelieten in Kortrijk (1914). Het orgel te Kortrijk is door brand verloren gegaan. Het plan voor de windconducten werd ook gebruikt voor het orgel te Jette. Het vermeldt: ‘Dominicains - Jette’ Het orgel wordt gebouwd in 1909 /10. Kort daarop volgen nog twee grote instrumenten ( Kortrijk en Laken). Het Schyven - Van Beverorgel van de O.L.Vrouwekerk te Laken (1911-1912) is weliswaar ruimer qua registeromvang dan het bovenvermelde en wordt door sommigen het koninginnestuk van de firma Van Bever genoemd. Het gaat hier echter om een grondige herbouw van een Schyven instrument dat gedemonteerd werd omwille van bouwwerken aan de kerk. Het Schyven - Van Bever orgel werd echter niet over de hele lijn omgebouwd, aangezien bv. Recit en pedaal ongewijzigd bleven. In die zin kan het niet gerekend worden tot de zgn. “zuivere” of geheel oorspronkelijke Van Bever-orgels, die allemaal een vrij stabiel concept vertonen. Vergelijking met het orgel te Lille St. Sauveur uit 1903 ( 45 registers ) Het orgel te Lille (1903) heeft model gestaan voor het orgel van de Dominicanen te Brussel. Het orgel van Brussel stond op zijn beurt model voor dit van Kortrijk. Op het G.O. (Lille) komt de Doublette 2 voor, naast een Prestant 4 en een Gambe 8. Lille heeft een Unda Maris op het Positief en een Voix Céleste op het Recit. In Lille wordt finaal op het Recit een Viole de Gambe 8 geplaatst in vervanging van de Violon 8 die in het ontwerp was voorzien. In Lille heeft het pedaal een Grote Kwint 10 2/3. Bij de orgels met een uitgebreider pedaal vinden we bijna altijd een Violoncelle 8 in het pedaal. Van Bever ontwikkelt in Lille een uitgebreide voorprogrammatie met de “pédales de combinaisons” en met de “boutons de combinaisons” die kunnen gezien worden als de voorlopers van de meer voorprogrammeerbare registratietechniek. Ook in Brussel heeft Van Bever dit toegepast. Het orgel te Lille heeft twee Barkermachines terwijl in Brussel één Barker het G.O bedient. Het orgel te Kortrijk uit 1914 (33 registers, waarvan 30 reële) had op het GO naast de Bd 16, Montr 8, Bd 8, Fl. Harm. 8 zowel een Gambe 8, een prestant 4 als een doublette 2, evenals een Fourniture V, Trompette 8 en Clairon 4. In het pedaal waren de Soubasse 16, de Flûte 8 en de Violoncelle 8 doorwerkingen (transmissies) van het G.O. Het orgel had een Unda Maris op het Positief en een Voix Céleste op het Recit. In Kortrijk was een Plein Jeu voorzien op het Recit. Karakter Adriaan en Salomon Van Bever doorlopen hun leerschool als orgelbouwer bij Hippoliet Loret (Laken en Parijs). Adriaan is daar 25 jaar meesterknecht. Bij de dood van Loret zetten zij gedurende korte tijd het Loret atelier verder. Later bouwen zij een eigen atelier uit in Laken. Bij de dood van H. Loret gaat Salomon Van Bever één jaar werken bij A. Cavaillé-Coll. De Van Bevers staan in de traditie van de - Franse - symfonische orgelbouw en verspreiden die stijl. Men kan echter niet stellen dat zij orgels bouwen zoals bv. A. Cavaillé-Coll. Géén van hun instrumenten is zo veelzijdig uitgebouwd als de meesterwerken van deze Franse bouwer. Voor de intonatie leunen zij dicht aan bij hun andere leermeester, Hippolyte Loret. Zij bouwen een genre dat men een ‘Belgisch-romantisch' orgel kan noemen. De klankopbouw is symfonisch en klinkt uitgesproken krachtig en robuust, voornamelijk in de grondstemmen. Alle onderdelen zijn zeer stevig en stabiel. De gebroeders Van Bever blijven “zeer constant in hun stijl en techniek die zij op volmaakte wijze uitgewerkt hadden. Zij verklaarden (…) dat zij de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de intonatie hoger stelden dan hun tijd te verdoen aan gewaagde technische vernieuwingen” ( J.P.Félix, 1995, blz. 139). Van Bever werkt met zeer duurzame materialen. Ook bij kleinere instrumenten gebruikt hij de pneumatische registertractuur. Verder is hij bewust behoudend qua techniek en bouwstijl: hij houdt vast aan de mechanische sleeplade. Daarmee profileert hij zich als een opposant van tal van tijdgenoten orgelbouwers die tuk waren op technische vernieuwingen. De wijziging van 1956/7 In 1956 / 7 ondergaat het orgel de enige echte wijziging in zijn geschiedenis. Dat kan vandaag met zekerheid bevestigd worden, dank zij de briefwisseling tussen ‘Les Pères Dominicains de Bruxelles’ en de orgelbouwer ‘Les Grandes Orgues Delmotte’ uit Doornik. Die briefwisseling vermeldt de oorspronkelijk registeropgave van Van Bever. De reden voor de gevraagde registerwijziging moet vermoedelijk gezocht worden in de toenmalige tendens om orgels te ‘barokkizeren’ met het oog op de uitvoering van bepaalde orgelkoralen die een 4voets helder register in het pedaal (“koraalbas”) vereisen. Het is de periode waarin J.S.Bach volop in de aandacht komt en de barok-orgelliteratuur opgang maakt. Het klankkarakter van het romantische (en symfonische) orgel kan op dat moment niet meer tegemoet komen aan het nieuwe klankconcept dat groeit uit deze herontdekking van de barok, waarbij alsmaar meer een verlangen rijst naar een transparant klankbeeld dat de polyfonie van de barok helder afgelijnd kan weergeven. Het romantische orgel had vooral oog en oor voor het ‘versmelten’ en in elkaar weven van voornamelijk van de grondstemmen. Tegen deze achtergrond zijn de ingrepen uit 1957 te verklaren: De toevoeging van de Terts op het Recit. Die toevoeging laat nu toe een volledige ‘Cornet décomposé’ te imiteren. Met het toevoegen van de doublette 2 zijn alle drie de manualen voorzien van een 2 voetsregister. Een doublette 2 op het GO is trouwens niet ongebruikelijk bij Van Bever ( o.m. in Amiens - St. Acheul; Anderlecht; Anhee s/Meuse; Antony; Bouvignes; Braine-Le Chateau; Courtrai ( St. Joseph / Carmes Déchaussés); Lille - St. Sauveur, en op tal van andere plaatsen. ) De doorkoppeling van de verplaatste prestant 4 van het GO naar het pedaal. Het Bach-koraal kan nu volop een pedaal solo brengen. Het toevoegen op het G.O. van de Doublette 2 op de plaats van de Prestant 4, had voor gevolg dat de Prestant 4 op het G.O. verhuisde naar de plaats van de verdwenen Gambe 8, die voor de 30 laagste tonen een doorkoppeling heeft naar het pedaal ( Violoncel 8). De ingreep behoudt weliswaar een Voix Céleste, zij het nu op een voor de romantische orgelliteratuur eerder ongebruikelijk manuaal. Onderhoud In de winter van 1917-18 voerde François Draps een eerste groot onderhoud uit. In 1973 onderging het orgel een tweede grondige relevage, uitgevoerd door J.P. Draps (Erps-Kwerps). Behalve de eenmalige ingreep van de Firma Delmotte, werd het orgel onafgebroken onderhouden door het Van Bever - atelier en later door diens opvolgers S. Eyckmans, François Draps en Jean-Pierre Draps, tot op heden. In 1999-2001 wordt het klooster gerestaureerd en gedeeltelijk heringericht voor de Internationale Gemeenschap van Dominicanen. Na de restauratie van de kerk wordt bij de restauratie van het orgel in 2014/5 teruggegaan naar de oorspronkelijke dispositie en wordt een electrische barker toegevoegd. Sources :
Archives sonores | Klank- & beeld archief
De nouvelles techniques pour une restauration historique
L’orgue romantique de l’église des Dominicains date de 1910. Il est unique dans son genre, étant le plus grand qui soit en Belgique, à trois claviers et entièrement sorti de l’atelier des frères Van Bever. Un instrument identique à Courtrai a été incendié. Dans l’église Saint-Sauveur à Lille (FR) se trouve un orgue qui dépasse quelque peu celui de Bruxelles et qui a servi comme modèle pour celui-ci. L’orgue de Lille construit dans un buffet unique compte quelques registres de plus et est doté de deux machines Barker pneumatiques. À Bruxelles, l’orgue a deux buffets autour d’un grand vitrail : du côté de la console se trouve le buffet avec le Positif et le Récit tandis que le buffet de l’autre côté de la tribune contient le Grand-orgue et la Pédale. La profondeur limitée des buffets à Bruxelles ne permettait de construire qu'une seule machine Barker desservant le Grand-orgue. En 1957 quelques registres ont été changés. La restauration de 2013-2014 a permis de retourner à la composition originale. Les archives de l’atelier Van Bever ont dans ce travail été d’une précieuse aide. Quels étaient les problèmes de la construction originale qui devaient être résolus ? N’est-il pas inhabituel de les prendre au sérieux seulement maintenant ? Car pendant plus de cent ans l’instrument très solide et fortement apprécié de Van Bever a quotidiennement servi pour la liturgie, pour l’étude ainsi que pour des concerts. Et comment éliminer des problèmes de construction sans modifier la construction originale elle-même ? N’est-ce pas une contradiction en soi ? Michel Goossens, auteur du projet de la restauration, explique ici les problèmes de la construction originale, la nécessité d’y remédier par l’ajout d’une «Machine Barker électrique» réversible comme prévu dans le cahier des charges. Il traite successivement les fonctions de la machine Barker électrique, la terminologie, la manipulation, le montage, l’emplacement et la construction, ainsi que la corrélation avec le toucher. Les fonctions de la machine Barker ajoutée : Notre premier souci a toujours été de garder l’instrument dans son état original. Nous nous sommes imposé cette condition incontournable en proposant la solution d’un ajout sous forme d’une machine Barker électrique. L’ajout n’affecte nullement le fonctionnement original de l’instrument. Il est entièrement réversible. Tous les éléments ajoutés sont amovibles et ne laissent la moindre trace sur la construction originale. L’organiste se trouve alors devant le choix d’utiliser ou pas la machine Barker électrique. En effet, l’on peut aussi utiliser le fonctionnement original, comme auparavant. En outre, rien n’a été changé ou ajouté à la console : elle garde intégralement son aspect original. La terminologie. La manipulation de la machine Barker électrique.
La corrélation au toucher. Conclusion Notre choix est justifié et donne entière satisfaction. Cette machine Barker fonctionne parfaitement. Des organistes de renommée internationale l’utilisent et l’apprécient. Les puristes qui ne jurent que sur l’immu(t)abilité des choses trouveront ici instruction et paix. L’historicité exige constamment une nouvelle façon de penser. Grâce à la maîtrise professionnelle et à l’expertise du facteur d’orgues Jean-Pierre Draps et de l'auteur du projet de restauration Michel Goossens le grand orgue Van Bever à Bruxelles a entamé avec confiance un nouveau centenaire. M. Butaye o.p.
Nieuwe technieken bij een historische restauratie Hoe kan men een historisch orgel zo restaureren dat enkele oorspronkelijke constructieproblemen en beperkingen weggewerkt worden en dat tegelijk het concept, de historische bouw en het karakter van het instrument volledig intact blijven? Het orgel ‘historisch’ restaureren betekende hier dat enkele vanzelfsprekende uitgangspunten gerespecteerd zouden worden : 1. terugkeren naar de oorspronkelijke dispositie, 2. het instrument maximaal dienstbaar maken voor wie het dagelijks gebruikt, 3. de oorspronkelijke bouw en speelwijze van het instrument volledig bewaren. Het romantisch orgel van de Dominicanenkerk werd in 1910 voltooid en is het grootste volledig oorspronkelijke orgel en het enige drieklaviersinstrument van Van Bever in België. Een identiek instrument in Kortrijk ging verloren in een brand. In de Saint-Sauveurkerk te Lille (FR) bouwde Van Bever een iets uitgebreider orgel (1903) dat model stond voor dat van de Dominicanenkerk. Het heeft enkele registers méér, is opgebouwd in één orgelkast met front en uitgerust met twee pneumatische barkermachines. In Brussel is het instrument ondergebracht in twee kasten aan weerszijden van een groot glasraam: aan de ene kant bevindt zich de speeltafel, het positief en het reciet en aan de overzijde van het doksaal het hoofdwerk en pedaal. De beperkte ruimte in de ondiepe orgelkast in Brussel laat slechts één barker toe, in casu op het hoofdwerk. In 1957 onderging het orgel enkele registerwijzigingen. De huidige restauratie (2013-2014) heeft de oorspronkelijke dispositie hersteld. Welke bouwkundige problemen dienden hersteld te worden? Lijkt dit niet vreemd bij een stevig orgel dat gedurende honderd jaar quasi intact is gebleven, druk werd bespeeld voor liturgie, studie en concerten en veel waardering genoot? En hoe kan men constructieproblemen verbeteren zonder de bouw te veranderen? Dit lijkt een contradictio in terminis. Tot grote voldoening van wie nu het gerestaureerde orgel bespeelt en tot verbazing van ‘ongelovigen’ – zij die de problemen niet zagen of een oplossing onmogelijk achtten – is de restauratie daarin geslaagd. Een hedendaagse techniek vond hier een nieuwe en tegelijk vanzelfsprekende toepassing. Michel Goossens, auteur van het restauratieproject, belicht in de hiernavolgende nota de functies en de aard, de benaming, de werking, plaatsing en bouw van deze “elektrische barkermachine” en de correlatie met de toetsdruk. “ De functies van deze toevoeging zijn: Het instrument in zijn oorspronkelijke toestand behouden is steeds ons uitgangspunt en nadrukkelijke voorwaarde geweest bij het voorstellen en realiseren van deze toevoeging. De toevoeging grijpt op geen enkele wijze in op het originele functioneren van het instrument en is volledig omkeerbaar: alle bijgekomen onderdelen zijn demonteerbaar zonder enig spoor na te laten. De organist heeft nu de keuze de elektrische barkermachine al dan niet te gebruiken. Het orgel blijft immers bespeelbaar op dezelfde wijze als voorheen. Ook het uitzicht van de speeltafel is origineel gebleven: niets is gewijzigd of toegevoegd. We verkiezen de benaming “elektrische barkermachine” – of elektrische barker - boven “elektrische koppeling” omdat de voorziening de logica volgt van doorkoppeling, als was er een pneumatische barker geïnstalleerd op het positief. De “elektrische koppelingen” van orgels met een elektrische tractuur gedragen zich anders. Bij een klassieke pneumatische barker zou de mechanische tractuur van het positief worden onderbroken. Hierdoor zou ook het mechanisch toucher verloren gaan. Dat is nu niet het geval. Aan het toucher van het positief is niets gewijzigd, het blijft mechanisch, zoals ook het toucher van het reciet mechanisch blijft. Bij elektrische koppeling van reciet aan positief ervaart de speler het mechanisch toucher van het positief. De bediening van de elektrische barkermachine.
Montage en praktische uitwerking.
Correlatie met de toetsdruk. Conclusie Onze keuze is terecht en schenkt voldoening. Deze elektrische barkermachine functioneert perfect. Internationaal gezaghebbende organisten gebruiken en waarderen die. Puristen die zweren bij onveranderlijkheid zullen hier rust en lering vinden. Historiciteit vereist constant een nieuwe manier van denken. Het Van Bever orgel te Brussel kan dankzij de expertise en de vakkundigheid van orgelbouwer Jean-Pierre Draps en van de auteur van het restauratieproject Michel Goossens een nieuwe eeuw met gerust gemoed ingaan. |
![]() |
MASAKO HONDA |
![]() |
ELS BIESEMANS CD Orgue Van Bever orgel |
L’ORGUE THOMAS ORGEL – Ster Francorchamps 2006
Grand Orgue
Quinte 1 1/3
Octave 2
Nazard 3
Flûte 4 ( wandelend)
Principal 4
Gambe 8
Flûte ouverte 8
I + II
I + Péd
II + Péd
|
Positif
bourdon 8
flûte 4 (baladeur )
dulzian 8
Tremblant
a1 = 440Hz
tempérament inégal
|
Pédale
soubasse 16
basse 8
Flûte 4 baladeur
C - g3
C - f1
|